Study

Spelling van de werkwoorden

  •   0%
  •  0     0     0

  • Tegenwoordige tijd: Dat (gebeuren) .... toch echt niet vaak!
    gebeurt
  • Voltooid tegenwoordige tijd: Anna en Jules (hebben/zijn) ..... gisteren heel veel (spelen) ......
    hebben ... gespeeld
  • Voltooid tegenwoordige tijd: Er (hebben/zijn) ..... daar vannacht een ongeval (gebeuren) .....
    is ... gebeurd
  • Tegenwoordige tijd: (Vinden) ..... je moeder dat wel een goed idee?
    Vindt
  • Verleden tijd: Het (vriezen) ..... die nacht heel hard!
    vroor
  • Tegenwoordige tijd: Hij vindt dat ik steeds lastiger (worden) .....
    word
  • Verleden tijd: Het (blijken) ...... een groot misverstand.
    bleek
  • Verleden tijd: De vliegtuigen (landen) ..... gisteren.
    landden
  • Verleden tijd: Wij (durven) ............. ons niet te tonen.
    durfden
  • Voltooid tegenwoordige tijd: Ik (hebben/zijn) ...... van de bib naar huis (wandelen) ......
    ben ... gewandeld
  • Tegenwoordige tijd: Ik (vinden) .............. dat een hele mooie presentatie!
    vind
  • Tegenwoordige tijd: Ik denk dat hij het wel (aanvaarden) .....
    aanvaardt
  • Tegenwoordige tijd: (Worden) ...... je daar nu weer mee geconfronteerd?
    Word
  • Verleden tijd: Ik (binden) ........... mijn veters goed dicht.
    bond
  • Voltooid tegenwoordige tijd: Jullie (hebben/zijn) ..... dat jaar van school (veranderen) .....
    zijn ... veranderd
  • Verleden tijd: Hij (vrezen) ..... toen echt wel voor zijn leven!
    vreesde