Study

Samenvatting van het jaar

  •   0%
  •  0     0     0

  • Maak af: Mijn opa is ...(oud)
    is oud
  • Doe een voorstel: Edit is jarig. (een boek geven)
    Zullen we Edit een boek geven?
  • Doe een voorstel: Mijn laptop is kapot. (een nieuwe laptop kopen)
    Zullen we een nieuwe laptop kopen?
  • Wat/wie zie jij op het plaatje?
    bloemkool
  • Wat is de juiste personaal pronoom? Ga je met ___________ naar huis? (ik)
    mij
  • Wat is het meervoud? de tomaat
    de tomaten
  • Maak af: Ik woon in een ….. huis (wit)
    een wit huis
  • meervoud: de taxi
    de taxi's
  • Inversie: Ik lees morgen een boek.
    Een boek lees ik morgen.
  • Verander de zin. Gebruik het perfectum: Mijn neef woont echt ver van ons.
    Mijn neef heeft echt ver van ons gewoond.
  • meervoud: de bus
    de bussen
  • Kies de goede vorm van het adjectief: Hij heeft een leuk/leuke bril.
    een leuke bril
  • Maak af: De....... hond is niet ...... (bruin, gevaarlijk)
    de bruine hond, is niet gevaarlijk
  • Verander de zin. Gebruik het perfectum: Ze doet vandaag de boodschappen.
    Ze heeft vandaag de boodschappen gedaan.
  • meervoud: het kind
    de kinderen
  • Welk woord hoort er niet bij? fietsen - slapen - zwemmen - lopen
    slapen
  • Maak af: Gisteren heb je mijn ...... vrienden ontmoet. (aardig)
    aardige
  • Wat is de juiste personaal pronoom? Hoe gaat het met _________ (hij)
    hem
  • Zeg zinnen in imperatief. Een boek lezen
    Lees een boek.
  • Zeg zinnen in imperatief. Niet praten.
    Praat niet.
  • Maak af: Je hebt een ….. auto (groot) 
    een grote auto
  • Inversie: Je gaat nu niet naar huis.
    Nu ga je naar huis niet.
  • Zet in het tegenwoordige tijd: Ik heb 27 km gezwommen.
    Ik zwem 27 km.
  • Inversie: Hij woont in de winter in Leeuwarden.
    In de winter/ In Leeuwarden woont hij ....
  • Welk woord hoort er niet bij? september - november - maart - oktober
    maart
  • Maak af: Mijn zus heeft een ..........,........ poppetje. (groot, schattig)
    groot, schattig
  • Wat is het infinitief en het perfectum vorm van de werkwoorden? úszni
    zwemmen, hebben/zijn gezwommen
  • Maak af: Haar vader is... (aardig)
    is aardig
  • Wat is het meervoud? de stad
    de steden
  • Wat is het meervoud? het meisje
    de meisjes
  • Verander de zin. Gebruik het perfectum: Ik luister elke ochtend naar de radio
    Ik heb elke ochtend naar de radio geluisterd.
  • Doe een voorstel: Ik heb honger. (eten)
    Zullen we iets eten?
  • Wat is de juiste personaal pronoom? Ik geef ___________ een pen als cadeautje? (zij)
    haar
  • Wat is het meervoud? het glas
    de glazen
  • Zet in het tegenwoordige tijd: Ik ben vandaag naar het park gegaan.
    Ik ga vandaag naar het park.
  • Zet in het tegenwoordige tijd: Hij heeft geen krant gelezen.
    Hij leest geen krant.
  • Wat/wie zie jij op het plaatje?
    leraar/lerares
  • Wat is het infinitief en het perfectum vorm van de werkwoorden? olvasni
    lezen, hebben gelezen
  • Doe een voorstel: Wij willen op vakantie. (naar Nederland gaan)
    Zullen we naar Nederland gaan?
  • Inversie: Je bent op het moment in Nederland.
    In Nederland/ op het moment ben je....
  • Kies de goede vorm van het adjectief: Anna heeft een groote/grote hond.
    een grote hond
  • Wat is de juiste personaal pronoom? Kan ik ___________ opbellen? (jij)
    je/jou
  • Inversie: Mijn hond woont in de tuin.
    In de tuin woont mijn hond.
  • Kies de goede vorm van het adjectief: Ze heeft een goed/goede idee.
    een goed idee
  • meervoud: de muur
    de muren
  • Wat/wie zie jij op het plaatje?
    kapper/kapster
  • Wat/wie zie jij op het plaatje?
    frisdrank
  • Verander de zin. Gebruik het perfectum: Na de les spreken we.
    Na de les hebben we gesproken.
  • Wat is het meervoud? de baby
    de baby's
  • Welk woord hoort er niet bij? groot - klein - lief - de oma
    de oma
  • Zet in het tegenwoordige tijd: Mijn moeder heeft mij een koekje gebakken.
    Mijn moeder bakt mij een koekje.